dinsdag 26 maart 2013

Welkom in Twitterland

Twitteren is voor sommigen onder ons een triviale bezigheid. Eén tweet is dan misschien wel vluchtig en (veelal) van weinig betekenis, maar een hele berg tweets is eigenlijk prachtig onderzoeksmateriaal. Als je op deze wijze naar Twitter kijkt wordt het opeens een heel interessant onderzoeksterrein. Je hoeft om Tweets te onderzoeken trouwens zelf geen account te hebben. 



Er zijn zo’n 3,3 miljoen Nederlanders die gebruik maken van Twitter, waarvan 1,6 miljoen dagelijks inlogt. Op Tweetping (afbeelding) zie je de twitteractiviteit wereldwijd in real time grafisch weergegeven. Het is een permanent donkere kaart waar elke clustering van tweets een lichtpuntje oplevert en waar geleidelijk geheel Noord Amerika, Europa en Azië beginnen op te lichten. Afrika blijkt het “zwarte” continent te zijn met weinig Twitteraars. Op Trendmaps kun je live Twitter volgen over de hele wereld. Zoek jou regio en je ziet welke onderwerpen hot zijn. Dit kan eveneens op Twirus. Op Twtrland kun je personen of accounts op onderwerp of locatie selecteren. Type bijvoorbeeld Zutphen. Uiteindelijk kom je uit bij individuele Twitteraccounts die je vervolgens eerst synchroniseert naar volledigheid (button: Synchronize Profile). Op de pagina staan statische gegevens over het account. Sommige accounts (instellingen of personen) worden op basis van inhoud en hun interacties op Twitter op de site bestempeld als experts. Dus als je wilt weten wat trendy is in de modewereld klik je op Explore, Experts en dan Fashion. De tweets van invloedrijke twitteraars op modegebied verschijnen vervolgens. Je kunt ook op Seesaw zoeken op Zutphen en je krijgt weer een hele lijst met tweets of accounts die iets met Zutphen te maken hebben. De lijst loopt steeds door, je kunt hem echter stopzetten met Toggle Auto-scrolling. Vervolgens kun je een trefwoord invoeren en alle Tweets met dit trefwoord worden dan geel gemarkeerd. De zoekopdracht kun je bewaren (Saw) - als je tenminste een account aanmaakt - en ook individuele (Twitter)accounts uit je zoeklijst kun je op je Sawbord bewaren. Later kun je deze dus terugzien. Met Tweetwally kun je ook zoeken naar tweets en deze eveneens bewaren als je inlogt met je Twitteraccount. Je kunt met genoemde tools dus zelf onderzoek gaan doen op Twitter. Check bijvoorbeeld de geruchtenstroom betreffende Cyprus of Griekenland, hoe reageert de PVV op actualiteiten, etcetera. Prachtig materiaal voor maatschappijleer.

Ondertussen zijn er ook al websites die voor jou twitterberichten op trefwoord presenteren. Onderwijstweets.net is zo’n website. Je selecteert hier één van de voorgeprogrameerde hashtags en krijgt onmiddellijk resultaat over bijvoorbeeld Mediawijsheid.

Universiteiten hebben Twitter ook ontdekt als middel om in contact te komen met een groot publiek. Leiden houdt zelfs een top 100 van medewerkers die twitteren bij. Een onderzoeksgroep met docenten en studenten van de opleiding Nieuwe Media & Digitale Cultuur in Utrecht doet onderzoek naar Twitter. Op een blog kun je zien hoe breed je dergelijk onderzoek kunt trekken en ook hoe verrassend en inzichtelijk de visuele resultaten zijn.

In 400.000 Nederlandse accounts staan gemeentenamen, soms namen van dorpen of synoniemen als 030 of ’s Gravenhage en Den Haag. Als je deze allemaal herleidt tot één van de namen van de ruim 400 gemeenten in ons land, dan levert dit een overzicht op van het aantal Twitteraccounts per gemeente. Op gemeentebuzz.nl zijn de exacte percentages per gemeente op te zoeken en kun je tevens een vergelijking maken tussen gemeenten. In maart 2013 stond Zutphen op plek 40 in de lijst over welke gemeente er relatief het meest wordt gesproken op online media. Bij Mijn Gemeente op Gemeentebuzz zie je hoeveel tweets er over de gemeente gaan en wat de stemming in de stad is. Dat kun je weer vergelijken met andere steden en daar kun je natuurlijk weer interessante vragen aan koppelen.

Er gebeurt dus heel veel op Twitter, vaak totaal oninteressant, maar soms juist weer heel verrassend als je de juiste onderzoeksvraag op de tweets loslaat. Soms leveren Tweets ook interessante creativiteit op: van de #modernespreekwoorden is ondertussen een e-boekje uitgegeven.

Ook al heb je totaal geen affiniteit met sociale media, negeer het in je lessen niet. Het is de wereld van de leerling en het kan ook waardevol onderwijsmateriaal zijn. Zeker kan inhoudelijk onderzoek naar tweets aanleiding geven tot prima discussies in de klas.

donderdag 21 maart 2013

Scholieren willen digitale docenten

Op 13 en 14 maart 2013 kwamen 150 docenten en 20 onderwijsministers uit de hele wereld in Amsterdam bij elkaar op de ‘Summit on the Teaching Profession’ (Onderwijs G20). Zij gingen met elkaar in gesprek over welke rol leraren spelen bij kwaliteitsverbetering en wat werkt en waarom? EenVandaag vroeg in het kader van deze summit aan 1122 scholieren uit het 1VJongerenpanel wat zij nu een goede docent vinden. Volgens hen moet een goede docent onder meer goed kunnen uitleggen, humor hebben, enthousiasme uitstralen en orde kunnen houden. Maar vooral willen scholieren digitale docenten. Zij willen af van de docent die niet weet hoe hij een filmpje moet vertonen of die bij een luistertoets met de handen in het haar zit en om ondersteuning moet vragen.

“Ruim de helft van de scholieren (53%) wil dat er meer digitale middelen worden ingezet in de les. Volgens ruim vier op de tien leerlingen (43%) zijn de meeste leraren niet echt ICT-bekwaam, omdat ze niet goed weten hoe bijvoorbeeld een digitaal schoolbord of een iPad werkt. Digitale schoolborden zijn er wel, maar worden niet gebruikt. Dat blijkt uit het 1V Jongerenpanel, onderdeel van EenVandaag. "Ik heb de indruk dat scholen 10 tot 20 jaar achterlopen op ICT-gebied", geeft een scholier aan die aan het onderzoek heeft meegedaan. Scholieren geven aan dat er in vrijwel alle klaslokalen digitale schoolborden hangen, maar volgens 58% van de leerlingen benutten docenten de mogelijkheden hiervan te weinig. Ook social media worden nog nauwelijks ingezet voor het vak. Van de leerlingen die wel ervaring hebben met docenten die Twitter of Facebook inzetten voor het vak, vindt een meerderheid dit een nuttige aanvulling op de les. 59% van de leerlingen geeft aan dat ze hun smartphone in de klas niet mogen gebruiken om iets op te zoeken over de lesstof.” (Bron: Informatieprofessional)

Voor scholen die al een achterstand hebben op het gebruik van ict in het onderwijs, is dit natuurlijk geen goed nieuws. Maar hoe kun je nu toch pilots opstarten en waar en hoe moet je als school beginnen? Want dat het juiste gebruik van ict doeltreffend voor het leerproces kan zijn (en het tegenovergestelde catastrofaal) zien wij dagelijks in onze Mediatheek. Een slecht gestructureerde digitale opdracht - of dat nu informatie zoeken is of het gebruiken van tools - leidt tot ongemotiveerd gedrag. Wat werkt is een gestructureerde internetopdracht (bijvoorbeeld een webquest), of een presentatie maken met een tool waarmee geoefend is. Dus niet: “Ik (docent) weet niet hoe je een filmpje maakt, maar dat kun je vast zelf wel”. 
Digitale opdrachten eisen betrokkenheid van de docent. Vorig jaar publiceerde het vakblad Didactief een ICT-Special ICT in de praktijk. Dit is een zeer laagdrempelig verslag van de dagelijkse (ict)praktijk op enkele scholen. Deze special kan in de teams de discussie uitstekend op gang brengen. Hieronder heb ik uit de Special een aantal stellingen aan de hand van citaten geselecteerd:

citaat: “Ik zag een leerkracht aan het werk die haar leerlingen aan een digitaal rekenprogramma had gezet. Waar ze er eerst was voor de stof, was ze er nu voor de leerlingen.”

citaat: “Van belang is om leerlingen te leren hoe ze verkeerde informatie van goede (betrouwbare) weten te onderscheiden en hoe ze die informatie in kennis weten om te zetten. Daar zijn andere leerstrategieën voor nodig dan het leren uit een lesboek.”

citaat: “Vroeger stelden leerlingen tijdens het leren vragen aan de leraar die ze als autoriteit beschouwden. Nu stellen ze die vragen via Facebook aan elkaar. En voor je het weet, hebben ze dertig antwoorden. Waarbij het wel de vraag is wat de waarde van die antwoorden is. Heel belangrijk is dat leerlingen die immense stroom van informatie leren filteren. Scholen moeten er voor oppassen dat er een tegenstelling ontstaat tussen formeel en informeel leren.”

citaat: “Via internet hebben leerlingen meer informatie tot hun beschikking dan hun leerkracht paraat heeft en dan de school ooit zou kunnen bieden. Daarmee verandert de rol van de leerkracht dramatisch, van “alweter” naar ‘makelaar in kennis’.”

Bernie Dodge, de vader van de webquest, ontwikkelde een handige vuistformule om de kracht van ict te bepalen: Power (toepassing) = aandacht x diepte x efficiëntie.
Wie ict wil toepassen stelle zich drie vragen:
1) Houdt de toepassing de aandacht van de leerlingen vast?
2) Geeft het ook diepgang aan hun leren?
3) is het ook efficiënt?
Samen vormen deze drie intuïtieve criteria een handige checklist om ervoor te zorgen dat een school niet alleen maar gadgets in huis haalt (te weinig leerdoelgericht). Of alleen maar oefensituaties automatiseert, want dat wordt op de lange duur natuurlijk net zo vervelend op de computer als het in een boek was geweest.

Vorig jaar ontwikkelde Kennisnet het Kader voor ict-bekwaamheid van leraren. Kennisnet beschrijft in het Kader voor ict-bekwaamheid van leraren welke vaardigheden een leraar nodig heeft om ict op zo’n manier te integreren dat het zijn onderwijs aantrekkelijker, efficiënter en effectiever maakt. Het is een landelijke richtlijn die onderwijsinstellingen helpt om hun personeel te professionaliseren op het gebied van ict. Kennisnet biedt naast het Kader voor ict-bekwaamheid workshops en themasites waarmee leraren zich verder kunnen ontwikkelen. Kijk op de themasites Sociale media, Flipping the Classroom, Mediawijsheid, VideoLaptops & tablets en Digiborden

dinsdag 12 maart 2013

Het staat in Wikipedia, dus ...

Teun Lucassen van de Universiteit Twente doet onderzoek naar het vertrouwen in online media. Onlangs promoveerde hij op Trust in online information, zijn onderzoek naar de vraag hoe gebruikers de betrouwbaarheid van online informatie beoordelen. Hierbij richtte hij zich - en dat is interessant - in het bijzonder op Wikipedia. Volgens Lucassen is dit een erg geschikt voorbeeld vanwege wat hij de ‘Wikipediaparadox’ noemt: iedereen weet dat de informatie op Wikipedia over het algemeen van hoge kwaliteit is, maar door de open structuur kun je nooit helemaal zeker zijn van de betrouwbaarheid van individuele artikelen.
En er worden nogal eens pogingen gedaan om de inhoud te manipuleren. Iedereen kent wel het voorbeeld van Prinses Mabel, die in 2006 informatie over haar relatie met Klaas Bruinsma liet veranderen. De reactie van de Nederlandse Wikipedia in de Volkskrant was toen als volgt: “Een woordvoerder van de Nederlandse Wikipedia zegt dat ‘grote mensen’ de informatie op de site regelmatig proberen te ‘manipuleren’. Een team houdt wijzigingen bij en corrigeert deze zo nodig.” (VK, 30-08-2007) Wie in oktober 2011 in Italië informatie in het gratis naslagwerk wilde opzoeken, kreeg een protestpamflet te zien tegen een wetsvoorstel van de regering-Berlusconi. Het wetsvoorstel zou Wikipedia verplichten om binnen 48 uur een weerwoord te plaatsen bij een artikel, als iemand zich beledigd voelt. Wikipedia Italië wijst er op dat de organisatie altijd open heeft gestaan voor discussie met belanghebbenden en foutieve inhoud altijd heeft gecorrigeerd, maar dat een persoon nooit zelf mag uitmaken of Wikipedia moet rectificeren. Bij belediging geldt de gang naar de rechter.
Voorstanders van de vrije- en open encyclopedie zullen dan zeggen dat deze zelfregulering nu juist zo goed is aan Wikipedia. Andere, meer sceptische bezoekers, zullen er juist op wijzen dat het er dan maar aan ligt wanneer je site bekijkt, vóór of na de correctie.

Regelmatig vergeleken onderzoekers al lemma’s uit Wikipedia met die uit gerenommeerde encyclopedieën zoals de Britannica. In 2005 stelde het wetenschappelijk tijdschrift Nature vast dat de kwaliteit van enkele tientallen artikelen uit beide naslagwerken vergelijkbaar was. Latere studies bevestigden dit beeld. Tegelijkertijd blijft het wel opletten. Temeer omdat het aantal vrijwilligers dat tijd wil steken in de redactie van de artikelen steeds verder afneemt. Sommige instellingen nemen zelfs een ’wikipedian’ in dienst (Gerald R. Ford Presidential Library, British Museum, US National Archives). Dat de informatie dan ook nog eens per land behoorlijk verschilt kun je zien als je informatie zoekt over de Amerikaanse president Gerald Ford. De Engelse versie is geredigeerd door een ‘wikipedian’ van de Presidential Library en verschilt dramatisch met de Nederlandse versie.
Over het algemeen worden steeds meer artikelen door een steeds kleinere groep ‘wikipedianen’ geschreven. De meningen zijn en blijven verdeeld. Bij het tienjarig jubileum van Wikipedia in 2011 spraken de koppen in de kranten boekdelen. Een volcontinu draaiende kennisfabriek, kopte de Volkskrant. Het Parool volstond met: Wikipedia al tien jaar onbetrouwbaar.



Maar goed, terug naar Lucassen. Lucassen stelt dat er twee problemen zijn bij huidig onderzoek op internet: er zijn op internet minder professionals aanwezig die een aanwijzing geven voor de betrouwbaarheid van de bron. De eindgebruiker moet die nu dus vaak zelf beoordelen. En, de oorspronkelijke bron van de informatie is ook steeds moeilijker te traceren. Hij toont in zijn promotieonderzoek aan dat zelfs experts, mensen dus met gedegen vakkennis, informatie uit Wikipedia nagenoeg hetzelfde waarderen als leken. Nog opmerkelijker is dat grove inhoudelijke fouten het vertrouwen nauwelijks doen dalen, zelfs bij experts op het onderwerp. Over het algemeen zijn internetters niet bereid veel tijd en energie te stoppen in de vraag of informatie betrouwbaar is, of niet. Mensen vertrouwen verder slechte artikelen minder als ze weten dat ze van Wikipedia komen (in een andere layout is hun vertrouwen groter). Tot slot: mensen die negatief zijn over Wikipedia schatten minder goed in of een individueel artikel betrouwbaar is of niet.
Uiteindelijk komt het toch vooral op de gebruiker zelf aan, denkt Lucassen. Die kan op verschillende manieren de betrouwbaarheid toetsen: Hoe is de schrijfstijl van een artikel? Staat het vol spelfouten? Hoe lang is de tekst? Vaak geldt dat hoe langer een lemma is, hoe betrouwbaarder. De schrijvers hebben er immers veel tijd in gestoken. Ook het aantal referenties onder een artikel geeft een indicatie. Toch zijn ook deze criteria niet absoluut. Lucassen: “Je kunt niet in zijn algemeenheid zeggen dat Wikipedia betrouwbaar is, net zomin als je kunt zeggen dat de encyclopedie onbetrouwbaar is. De kwaliteit van de meeste artikelen is goed, maar er zitten rotte appels tussen. Het hele principe van Wikipedia –de openheid ervan– zorgt er nu eenmaal voor dat er altijd een niveau van onbetrouwbaarheid zal zijn. Als mensen zich daar maar bewust van zijn.” En voor onderzoekers, journalisten én leerlingen geldt dat het een must is om informatie altijd te dubbelchecken. Juist vanwege de overvloed aan gegevens ontkomt ook de gewone internetter er niet meer aan. Maar is die daartoe bereid?

Twee scholieren van het CSG Dingstede te Meppel presenteerden (in het kielzog van het onderzoek en onder begeleiding van Teun Lucassen) op 28 maart 2012 de bevindingen van hun onderzoek naar hoe scholieren van het VWO de betrouwbaarheid van Wikipedia-artikelen beoordelen. Uit dit onderzoek blijkt dat bijna de helft van de scholieren – uit 2 en 5 VWO – nog niet weet dat iedereen anoniem bewerkingen mag uit voeren op Wikipedia-artikelen.
Zowel de bovenbouwleerlingen (5VWO) als de onderbouwleerlingen (2 VWO) zijn echter in staat artikelen van goede en slechte kwaliteit van elkaar te onderscheiden. Lucassen: “Opmerkelijke bevinding is dat VWO2 leerlingen meer het idee hebben dat hun docenten Wikipedia betrouwbaar vinden dan dat VWO5 leerlingen dit idee hebben.” Een verklaring voor dit resultaat is dat VWO scholieren in de onderbouw minder les krijgen over brongebruik en dat de bronnen die ze moeten gebruiken dus ook aan minder hoge eisen hoeven te voldoen. Voor het inschatten van de betrouwbaarheid van de artikelen op Wikipedia, gebruiken onderbouw leerlingen andere kenmerken dan bovenbouw leerlingen. VWO2 leerlingen richten zich vooral op kenmerken zoals plaatjes, terwijl VWO5 leerlingen zich vooral richten op de bronnen die vermeld staan bij de tekst.

Wikipedia is echter dé bron voor veel scholieren. Op scholieren.com zagen we vorig jaar een emotionele actie van blogger Merel. Onder het kopje Steun Wikipedia vermeldt zij: “Wikipedia is het werkstuk-walhalla, de alwetende uitkomst 's avonds laat, een uur voor deadline, de trouwe redder in tijden van wanhoop en onwetendheid. Kortom, op Wikipedia kun je vertrouwen. Het is er altijd voor je. Onvoorwaardelijk, eeuwig. Denk er eens over na. 5 euro voor de wetenschap, voor onafhankelijke en betrouwbare informatie, voor al die keren dat Wikipedia je geholpen heeft als je er niet uitkwam met je biologieboek alleen. 5 euro voor het voorkomen van de ondergang van een van de meest behulpzame, nuttige sites in heel je schoolcarrière en daarbuiten.”
Maak de materie bespreekbaar op scholen, in je lessen. En vraag als docent altijd naar een tweede bron, naast Wikipedia.

dinsdag 5 maart 2013

Ik zoek iets over ...

In onze Mediatheek ligt de nadruk op informatiebemiddeling. Wij hebben daarvoor een- op ons onderwijs toegesneden - fysieke collectie non-fictie opgezet en zijn vanaf een vroeg stadium ook bezig geweest met de opbouw van een digitale collectie (betrouwbare) sites en portals. Mediawijsheid is ook een gebied waarop Mediatheek 14A zich begeeft. Leesbevordering zit echter niet in ons takenpakket en wij lenen in onze Mediatheek ook geen literatuur uit. Of dat een goede- of slechte keuze is geweest laat ik hier in het midden. Je zou kunnen zeggen dat de nadruk op een digitale collectie in elk geval een goede keuze is geweest, gezien de huidige trend naar steeds meer online werken en leren.

Bibliotheken en ook Mediatheken zitten nu mondiaal in een overgangsfase door het digitale geweld dat om ons heen is losgebarsten. Steve Coffman (vice president van dienstverlener Library Support Services, LSSI) stelt in een artikel dat bibliotheken in de VS het publiek hebben geleerd om via bibliotheekpc’s en digitale bibliotheekcatalogi de digitale wereld te betreden. Dit publiek heeft nu zijn eigen devices en keert zich daarmee van de bibliotheek af. Hij stelt ook dat bibliothecarissen (in de VS WV) Google-Books prachtig hebben geholpen om een digitale collectie op te bouwen, die nu fysieke bibliotheken overbodig lijkt te maken. Wel een beetje een wrang beeld en hoe zit dat dan in Nederland?
“De moderne bibliotheek (mediatheek WV) is niet alleen een fysieke bibliotheek waar gebruikers heengaan (zowel online als in de echte wereld), maar zal tevens diensten aanbieden op de (virtuele) plekken waar gebruikers zijn. En de moderne bibliotheek maakt gebruik van de Web 2.0 tools waar zij (die gebruikers) al vertrouwd mee zijn.” Dit stelt de website 23Dingen (online cursus sociale web voor bibliothecarissen) in Ding 22. Maar in Nederland hebben de bibliotheken nu juist die digitale taken jarenlang laten liggen. Ligt hier onze kracht dan juist niet?

OpenBibliotheken (Jeroen de Boer en Edwin Mijnsbergen) en DeBibliotheek (Esther Valent) zijn ontstaan uit de gedachte dat de openbare bibliotheken (digitale) taken laten liggen. OpenBibliotheken is ontstaan als antwoord op het uitblijven van stellingname van de VOB rond het vraagstuk van de internetneutraliteit. Gaan de openbare bibliotheken voor een gereguleerd internet of staan ze voor webneutraliteit en daarmee voor vrije toegang tot informatie?
Je krijgt als bibliotheek/mediatheek al snel te maken met barrières die niet stroken met vrije informatiegaring. Dat werkt verstorend in je relatie met je klant (in ons geval de leerling of docent). Niet alle informatie kan direct geleverd worden. Voor gegevens uit de Krantenbank, Uittrekselbank etcetera zijn dure licenties nodig, die het vaak onmogelijk maken om de content aan de gebruikers thuis door te leveren. Voor leerlingen die gewend zijn aan gratis muziek, - e-books en - informatie werkt dit belemmerend. Nu werd vorige maand nog eens onderstreept dat bibliotheken eigenlijk op grote schaal geen e-books mogen uitlenen. Volgens minister Bussemaker van OCW mogen bibliotheken op grond van het leenrecht, een uitzondering op de Auteurswet, fysieke boeken en andere fysieke dragers zoals cd's en dvd's uitlenen. Deze exceptie geldt echter niet voor digitale boeken. Alle uitgeverijen moeten nu afzonderlijk afspraken maken met de bibliotheek. Dat maakt het eens te meer belangrijk dat informatiespecialisten/mediathecarissen kennis hebben van de gehele (ook rechtenvrije) digitale boekenmarkt en hun klanten in elk geval kunnen verwijzen.

Onlangs werd ook Vrije Informatieprofessionals geopend, een plek voor vrije informatiespecialisten. Op de Homepage lezen we: “Er waart een spook door de wereld. Het spook van de informatievrijheid. Alle oude machten van de oude wereld hebben zich ertegen verenigd: platenbazen en Hollywood, uitgevers en rechters, regeringen en de Stichting Brein. Maar de strijders voor internetvrijheid laten steeds luider van zich horen en organiseren zich vanachter hun laptops.” Beweging alom dus.

Wat doet een mediatheek/schoolbibliotheek vanouds? De mediatheek selecteert en ontsluit bronnen en stelt ze beschikbaar. Daarmee wordt het onderwijs ondersteunt. De leerling of docent begeeft zich voor vragen naar de balie van de Mediatheek en kan daar de bronnen inzien of lenen. Dit model werkt echter nog maar gedeeltelijk. Of je het als mediathecaris nu leuk vindt of niet, leerlingen verschuilen zich inmiddels allang achter een scherm. Als jij dat scherm niet weet te bereiken, dan gaat er iets helemaal fout in de relatie met jouw klanten. Met alleen je catalogus online zetten kom je er volgens mij ook niet. De Boer, één van de oprichters van OpenBibliotheken stelt dat ook niet meer alleen het selecteren en beschikbaar maken van open digitale bronnen voldoet, maar dat ook het principe van online informatiebemiddeling zou moeten behoren tot een van de opdrachten van bibliotheken/mediatheken. 

Al@din
Een stukje geschiedenis. Al@din - de digitale vraagbaak van de Openbare Bibiotheken in Nederland - was actief van 2003 tot 2010. Toen kwam ibi tot 2012 en nu is een informele groep bibliothecarissen actief als DeBibliotheek op verschillende podia, maar vooral op Goeievraag.nl. Een ander initiatief (specifiek voor de natuurvakken) is Steljevraag.nl. Een team van circa 300 vrijwilligers beantwoordt hier de vragen. Deze groep bestaat grotendeels uit wetenschappers, afgestudeerden en studenten, elk met hun eigen wetenschappelijk expertise - ondergebracht in disciplines en categorieën, aldus de site. Op Twitter is ook nog #dtv of #durftevragen in vele varianten actief. Dat initiatief gaat naast het beantwoorden van informatievragen echter ook vooral over participeren en verbinden. Het is belangrijk dat informatiespecialisten in elk geval zichtbaar  zijn op deze netwerken, want zij kunnen kwalitatief goede antwoorden geven op vragen waar een gedegen algemene en specialistische bronnenkennis voor vereist is. Immers het is nog altijd zo dat je van iemand wiens beroep het is om informatie te vinden betere antwoorden kunt verwachten dan van goedwillende burgers. 

Mediatheek 14A biedt inmiddels ook diensten aan als pagina’s voor huiswerkbegeleiding en examenvoorbereiding. Ook het stuk van digitale vraagbaak gaan we oppakken. Daarom open ik hierbij het interne mailadres: mediatheek@vszutphen.nl als vraagbaak voor docenten en leerlingen van Vrijeschool Zutphen VO. Serieuze informatievragers zullen hier een professioneel onderbouwd antwoord krijgen.